Tongvaren-associatie
Tongvaren-associatie | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Vegetatieaspect | |||||||
Syntaxonomische indeling | |||||||
| |||||||
Associatie | |||||||
Filici-Saginetum Segal 1969 | |||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons |
De tongvaren-associatie (Filici-Saginetum) is een associatie uit het muurleeuwenbek-verbond (Cymbalario-Asplenion). De associatie omvat eutrafente rots- en muurvegetatie van schaduwrijke standplaatsen met een hoge pH en een hoge luchtvochtigheid.
Naamgeving en codering
Synoniemen | ||
---|---|---|
Filici-Bryetum argentei Segal 1962 nom. nud.[1] |
- Syntaxoncode voor Nederland (rVvN): r21Ab02
- BWK-karteringscode: km
De wetenschappelijke naam Filici-Saginetum verwijst naar twee belangrijke plantentaxa binnen deze associatie. Het prefix Filici- is afgeleid van filix (varen) en refereert naar het aspectbepalend optreden van diverse diagnostische varentaxa.[1] Saginetum is afgeleid van de botanische naam van liggende vetmuur (Sagina procumbens).
Fysiognomie
Fysiognomisch wordt de tongvaren-associatie vooral gekarakteriseerd door het zeer sterk op de voorgrond treden van varens en daarnaast ook mossen. De naamgevende tongvaren – die vaak opvalt door de tongvormige, glimmende bladeren – bepaalt doorgaans in hoge mate het vegetatieaspect. Tevens behoren mannetjesvaren en soms ook wijfjesvaren tot de belangrijkste blikvangende soorten binnen de associatie, alhoewel zij dikwijls kleiner blijven dan wanneer zij terrestrisch groeien.[1] Doordat tongvarens en mossen groenblijvend zijn, behoudt het vegetatieaspect jaarrond de (glimmende) groene kleur.
De tongvaren-associatie kan zowel open tot dichte rots- en muurvegetatie betreffen. Meestal treedt de gemeenschap min of meer lintvormig op. De vegetatiestructuur wordt gevormd door enkel een kruidlaag en een moslaag. In de goed ontwikkelde kruidlaag zijn varens dominant, maar bloeiende planten zijn meer aanwezig dan bij de muurvaren-associatie. De liggende vetmuur is de meest algemene zaadplant, naast straatgras. De moslaag is meestal aanwezig en soortenrijk, met voornamelijk bladmossen. Het gewoon muursterretje en het gewoon purpersteeltje zijn de meest gevonden soorten. Meer dan in andere associaties uit de muurvaren-klasse komen levermossen in de moslaag voor.
Ecologie
De tongvaren-associatie kan zich ontwikkelen op verticale tot sterk hellende oppervlakken van rotsen, muren en overige stenige substraattypen. Het gaat hierbij om (enigszins) verweerde, kalkrijke, eutrofe (nitraat- en fosfaatrijke) substraten met een hoge pH. Bovendien moet het milieu een vrij hoge tot zeer hoge luchtvochtigheid hebben en half tot zwaar beschaduwd zijn. Veelal betreft het relatief koele standplaatsen die op het noorden zijn geëxponeerd. Vooral de vaatplanten die in deze gemeenschap groeien zijn voor hun kieming aangewezen op scheuren en/of voegen.
In gebieden waar rotsachtige standplaatsen van nature zo goed als ontbreken (zoals in Nederland) treedt de tongvaren-associatie op als een uitgesproken cultuurvolgend vegetatietype. De gemeenschap is dan afhankelijk van antropogene milieus die voldoen aan de eerdergenoemde standplaatseisen. In de urbane cultuurlandschappen van de Lage Landen zijn in het bijzonder de waterkerende muren en/of beschoeiingen van grachten, kades, sluizen en werven de meest opvallende standplaatsen; hier koloniseert de associatie vaak op lintvormige wijze de grootste (aaneengesloten) oppervlakten. Met kleinere oppervlakten (puntvormig) is de tongvaren-associatie – of associatiefragmenten ervan – in stedelijke gebieden ook veel op min of meer 'verborgen' standplaatsen te vinden zoals de binnenwanden van keldergaten, rioolputtten, straatkolken of in smalle tussenruimten van muren naast stilstaande objecten zoals transformatorhuisjes en telefooncellen. Voorts vormen muren bij lekkende regenpijpen of oude waterpompen ook zeer geschikte milieus. Minder aan het stedelijk gebied of de bebouwde kom gebonden antropogene standplaatsen zijn stapelmuren langs holle wegen, oude erfafscheidingsmuren en muren van toegangsdammen, waterputten en beschaduwde delen van (ruïnes van) bunkers. Verder vestigt de associatie zich vaak op bruggen en mijn- en watertunnelingangen.
In meer natuurlijke milieus is de associatie zeldzamer. Hier is zij aangewezen op rotsachtige standplaatsen die aan de voornoemde standplaatseisen voldoen. Voorbeelden zijn steile rotswanden nabij waterpartijen en (de ingangen van) grotten.
Vegetatiezonering
In de vegetatiezonering kan de tongvaren-associatie contactgemeenschappen vormen met een hoog aantal (tamelijk uiteenlopende) andere syntaxa. Binnen de muurvaren-klasse zelf staat de tongvaren-associatie vaak in contact met rompgemeenschappen uit de muurleeuwenbek-orde en het onderliggende muurleeuwenbek-verbond, waartoe de associatie zelf ook behoort. Zelden wordt als contactgemeenschap de verwante muurvaren-associatie aangetroffen (eveneens een associatie uit het muurleeuwenbek-verbond). Op waterkerende muren staat de associatie vaak aan de onderzijde in contact met vegetatie uit de riet-klasse, tandzaad-klasse of de klasse van (spat)watergemeenschappen. Ook vormen gemeenschappen van de klasse van stippelkorsten en achterlichtmossen vaak contactbegroeiingen. Op niet-waterkerende muren komt vaak de typische subassociatie van de associatie van vetmuur en zilvermos voor als contactgemeenschap.
Verspreiding
Het verspreidingsgebied van de tongvaren-associatie omvat het atlantische, subatlantische en continentale deel van Europa. In het mediterrane deel van Europa treedt vegetatie uit het verbond van klein glaskruid op als vicariant.[1]
In Nederland is goed ontwikkelde vegetatie van de tongvaren-associatie vrij zeldzaam. De zwaartepunten van deze associatie liggen in West-Nederland en Zuid-Limburg.
Diagnostische taxa voor Nederland en Vlaanderen
De tongvaren-associatie heeft binnen Nederland en Vlaanderen slechts twee kentaxa; dit zijn tongvaren en rechte driehoeksvaren. In de onderstaande tabel staan de belangrijkste diagnostische plantentaxa van de associatie voor Nederland en Vlaanderen.
- Kruidlaag
Kentaxon | Diff.soort | Abundantie | Triviale naam | Botanische naam | Opmerking |
---|---|---|---|---|---|
kA | A | tongvaren | Asplenium scolopendrium | ||
kA | O | rechte driehoeksvaren | Gymnocarpium robertianum | ||
kV | O | zwartsteel | Asplenium adiantum-nigrum | ||
kO | O | muurleeuwenbek | Cymbalaria muralis | ||
kK | F | muurvaren | Asplenium ruta-muraria | ||
kK | O | steenbreekvaren | Asplenium trichomanes | ||
kK | O | blaasvaren | Cystopteris fragilis | ||
kK | Z | gele helmbloem | Pseudofumaria lutea | ||
F | mannetjesvaren | Dryopteris filix-mas | constante soort | ||
F | liggende vetmuur | Sagina procumbens | |||
F | straatgras | Poa annua | |||
O | wolfspoot | Lycopus europaeus | |||
dA | O | smalle stekelvaren | Dryopteris carthusiana | t.o.v. de muurvaren-associatie | |
O | wijfjesvaren | Athyrium filix-femina | |||
O | Canadese fijnstraal | Erigeron canadensis | |||
O | veldbeemdgras | Poa pratensis | |||
O | gewone paardenbloem | Taraxacum officinale s.l. | |||
O | gewone melkdistel | Sonchus oleraceus | |||
O | zwarte els | Alnus glutinosa | als dwergstruik | ||
O | klimop | Hedera helix |
- Moslaag
Kentaxon | Diff.soort | Abundantie | Triviale naam | Botanische naam | Opmerking |
---|---|---|---|---|---|
kO | A | gewoon muursterretje | Tortula muralis | constante soort | |
F | gewoon purpersteeltje | Ceratodon purpureus | |||
dA | O | zilvermos | Bryum argenteum | t.o.v. de muurvaren-associatie | |
O | zodeknikmos | Bryum caespiticium | |||
O | gewoon pluisdraadmos | Amblystegium serpens | |||
O | gedraaid knikmos | Bryum capillare | |||
O | gewoon dikkopmos | Brachythecium rutabulum |
Fauna
Voor bepaalde insecten vormt de vegetatie van de tongvaren-associatie in urbane gebieden een belangrijk habitat. Voorbeelden zijn de motten tongvarenvretertje (Psychoides verhuella) en Psychoides filicivora en de mineervliegensoort Chromatomyia scolopendri.
Fotogalerij
- Associatiefragment op een stapelmuur
- Een associatiefragment met verwilderde tongvarencultivars
- Rups van het tongvarenvretertje
- ↑ a b c d Meertens, M.H., Schaminée, J.H.J. & Weeda, E.J. (1998). Asplenietea trichomanis. In: J.H.J. Schaminée, E.J. Weeda, & V. Westhoff (1998). De vegetatie van Nederland (deel 4). Opulus Press, Uppsala/Leiden.